Principes van de Buckfastteelt

Origineel :
Bee Source.com 1999
.
met de permissie of E. Österlund.
Tekst, fotos and illustraties
Erik Österlund,
Hallsberg, Zweden.
 
Nederlandse aanpassing door
Henk Rostohar,
Wezep, Nederlands.

Deze tekst is geschreven als basis voor een lezing die op Apimondia 1999 in Vancouver werd gehouden.

Ten gevolge van zijn vroegere ervaringen keek de Benedictijner monnik Broeder Adam net zo naar verschillende bijenrassen zoals wij gewoonlijk kijken naar onze lokale lijnen van één en hetzelfde ras. Hiermee bedoel ik de mogelijkheid ze te gebruiken in hetzelfde teeltprogramma.  Naar elke lijn en ras werd gekeken alsof het een mogelijke genetische bron was.

Brother Adam
Broeder Adam hield er van zijn ervaringen en bijen te delen met geinteresseerde imkers.
Photo: Erik Österlund.

Dit betekent dat er in principe niets mysterieus is aan de Buckfastbij of aan de teeltprincipes. Ze is zoals elke andere bij, of kan zoals elke andere bij zijn. Je bent vrij om uit een uitgebreidere bron van erfelijk materiaal te putten als je de bij teelt.

Darrencontrole

Een sleutelwoord bij de Buckfastteelt is Darrencontrole. Meestal selecteer je alleen het moedervolk van je nieuwe koninginnen en laat ze stand bevruchten. Of je zet je beste volken op één stand en maak je hier je bevruchtingsplaats voor je nieuwe maagdelijke koninginnen. In het algemeen is dit geen slecht principe. Maar om sneller vorderingen te maken moet je meer greep hebben op de darrensoort waarmee je koninginnen zullen paren.

Laat ik zeggen dat als je niet de intentie hebt snel vooruitgang te boeken maar wilt houden wat je hebt of slechts langzaam vooruit te gaan dan is een stand met de beste volken ongeacht hun genetische relatie volgens mij een goede manier. Maar als je verschillende lijnen die genetisch erg van elkaar verschillen kruist, krijg je in de volgende generaties een brede genetische variatie die je zult moeten tegenwerken door de juiste keuze van darren om met een redelijke snelheid vooruitgang te boeken.

Broeder Adam richtte hiervoor in een geisoleerd gebied van Dartmoor een speciaal bevruchtingsstation op. Een verlaten gebied met slechts weinig vegetatie, een paar bijen en een wreed klimaat. Tot een bepaalde hoogte past hij ook kunstmatige inseminatie toe.

Brother Adam
Broeder Adam op zijn thuisstand op Buckfast Abbey in 1983 waar hij de goede prestaties van één van zijn Griekse combinaties toont.
Photo: Erik Österlund

Maar het bevruchtingsstation in Dartmoor is altijd de hoeksteen van zijn bijenteelt geweest. Het startpunt voor de darren op zijn bevruchtingsstation was altijd één enkel volk. Door de eigenschappen van de dar is het mogelijk dat je, niet slechts één, maar heel veel bevruchtingsstations kunt voorzien van dezelfde darreneigenschappen, allemaal uit hetzelfde volk. Als je een geschikt volk hebt, hopelijk meerdere, en dan ook nog van verschillende afkomst om in de toekomst inteelt te voorkomen, zul je er natuurlijk koninginnen van willen telen. Je kunt dit het “Moedervolk” noemen. Nu heb je nog darren nodig om deze jonge koninginnen te bevruchten.

Een ander volk kan heel geschikt zijn om eigenschappen te versterken, te verzwakken of beiden.

Hoe combineer je nu deze volken?

Als je darren neemt van dit tweede volk, dat we het “Vadervolk” zullen noemen, overerf je niet alle eigenschappen van dit volk. Je overerft alleen de eigenschappen van de koningin, omdat de darren een mannelijke kopie van haar zijn. In zekere zin is dit niet slecht omdat de koningin het belangrijkste individu in het volk is en het volk beïnvloedt door haar feromonen, misschien zelfs meer dan wij weten of gewaar worden. Vijftig procent van de eigenschappen van de werksters zijn van het sperma in de koningin afkomstig. Sperma van darren waar zij ooit mee paarde en dus van vitaal belang kan zijn op de prestaties van het “Vadervolk”.

Werksters tonen de eigenschappen van het “Vadervolk” maar deze werksters kunnen de jonge koninginnen van het “Moedervolk” niet bevruchten. Jonge koninginnen geteeld uit het “Vadervolk” zijn echter zusters van de werksters en bezitten dus, net als de werksters, dezelfde eigenschappen als het “Vadervolk”. Als deze jonge koninginnen worden bevrucht, en voor ons doel is het niet belangrijk door welke darren, en aan de leg gaan in hun eigen volk brengen zij ook darren voort. Om deze darren is het ons te doen. Zij zijn een getrouwe kopie van de koningin en ook van de werksters in het “Vadervolk”.

Een “Vadervolk” geeft dus haar eigenschappen door via de darren van de dochterkoninginnen! Hierdoor kun je dus altijd genoeg geschikte darren leveren, ook als maar één volk de "vader" is. Natuurlijk moet je ook selecteren uit de dochterkoninginnen onderling, hoewel de belangrijkste selectie al plaats vond toen je het “Vadervolk” selecteerde.

Pedigree picture
Bij het maken van een pedigree van de teelt volgens de Buckfast principes noem je het volk waaruit je de koninginnen teelt de“Moeder” en het volk waaruit je de koninginnen voor de darrenvolken hebt geteeld, de “Vader”. Op deze manier krijg je een pedigree die lijkt op die van zoogdieren. Je kunt hem maken in boomvorm, of zoals Broeder Adam deed, gewoon op één lijn. In het laatste geval volg je de “Moederlijn” en wordt de bevruchting voor één koningin per generatie in de lijn aangegeven.
B999(EO) = .85 – B-387 shr B-193 :  .82 – B-272 shr B-132
[ Bekijk volledige stamboom ]
 

Op voorhand kun je meestal niet definitief beslissen welk volk “Vader” moet worden. Maar je kunt van enkele volken koninginnen tellen met als doel een zustergroep te kiezen voor het bevruchtingsstation. De prestaties én het wintergedrag van de zustergroep zijn de laatste selectienormen. Dit is de manier waarop Broeder Adam werkte.

Bovenstaande methode wordt gebruikt met als doel snel een teeltlijn te ontwikkelen en hem stabieler te maken. Als je een goede stabiele teeltlijn hebt ontwikkeld wil je niet in een neerwaartse spiraal terecht komen door nog langer door te gaan met deze methode. Je zult dan eindigen met zware inteeltverschijnselen, zelfs als de pedigree dit niet duidelijk aangeeft. Als je continue nieuwe teeltlijnen en rassen uitprobeert en de resultaten eventueel in je eigen teeltlijn vastlegt zul je daar waarschijnlijk niet eindigen. Door oplettendheid bij het selecteren van het “Vadervolk” voor je "moedervolken kun je inteelt voorkomen. Daarom was Broeder Adam altijd geïnteresseerd in nieuwe rassen en teeltlijnen en hun mogelijke bijdrage aan de vooruitgang en ontwikkeling van de Buckfastbij.

Als we stoppen met het gebruiken van nieuwe rassen bij de Buckfastteelt is het nˆ„g belangrijker ernstige inteelt te vermijden.

Ernstige inteelt is onze grootste vijand die vernietigt wat we hebben bereikt. Bij inteelt verlies je veel van de genetische variˆ´teit en verdere vooruitgang wordt minder mogelijk en onwaarschijnlijk. Maar in zeldzame gevallen, speciaal als je twee heel verschillende teeltlijnen of rassen hebt gekruist, kan inteelt een hulpmiddel zijn om meer voorspelbare resultaten in de volgende generaties te krijgen.

Het is ook belangrijk, bij dit getheoretiseer, te onthouden dat het niet de theorie is die goede bijen voortbrengt. Je moet daadwerkelijk aan de slag, proberen en de bijen observeren. Observeer de bijen zorgvuldig. Misschien zeggen ze je dat je het goed doet. Misschien zeggen ze je dat je volgens de goede theorieˆ´n werkt. Misschien geven ze je goede volken en begrijp je niet waarom die uitzonderlijke volken zo goed kunnen zijn. Wees bescheiden genoeg om toe te geven dat het mogelijk is dat je niet alles weet en zorg goed voor zulke volken bij jouw teelt. Werk volgens je eigen theorieˆ´n, maar maak ook keuzes en testen die intuïtief worden ingegeven. Laat de bijen je achteraf zeggen hoe je hebt gedaan. Broeder Adam adviseerde altijd: "Laat de bijen het je zeggen"

Bij het selecteren van de moeder- en vadervolken moet je niet naar één enkel volk kijken. Kijk naar de zustergroepen als groep, hoe zij als groep presteren ten opzichte van andere zustergroepen. Zonder je vermogen om verschillen tussen de volken te onderscheiden krijg je toch hulp van elk, om het even welk, teeltsysteem. Het is van vitaal belang dat je de verschillen in prestaties en gedrag ziet. Houdt rekening met verschillen die de resultaten kunnen beïnvloeden zoals volkssterkte van de volken toen de koninginnen werden ingevoerd, wanneer zij zijn ingevoerd, verschillen in kastsoort, of ze anders worden gemanaged, of ze op totaal verschillende standen staan met andere nectar- en stuifmeelbronnen.

Let op positieve „extremen“ bij de volken. Als je verschillende teeltlijnen, met een bepaald ontwikkelingsstadium per generatie, combineert krijg je een brede variatie in eigenschappen. Natuurlijk moet je de koningin wisselen bij volken waarbij de slechte eigenschappen domineren. Maar als zo’n uitzonderlijk volk toch een goede en misschien zeldzame opvallende eigenschap vertoont, zou je, op z’n minst een beetje, dit volk in je teelt moeten gebruiken ook al heeft dat volk andere minder gewenste eigenschappen. Let op de positieve extremen!

Broeder Adam zei dat je op z’n minst 100 volken nodig hebt om er zeker van te zijn dat je vooruitgang boekt bij het ontwikkelen van je teeltlijn. Hij zei ook dat je zelf in de volken moest werken en zo zelf de bijen leert kennen, zeker als je degene bent die de teeltselectie doet.

Broeder Adam aarzelde nooit om zijn bevindingen en zijn bijen te delen met andere imkers die daar open voor stonden. Hij beantwoordde altijd je vragen maar meestal moest je zelf de antwoorden zoeken in de praktijk, naast het lezen van zijn boeken.

De Buckfastbij van Buckfast Abbey bezit hoofdzakelijk erfelijke eigenschappen van A.m. ligurica (Noord Italié ligustica), A.m. mellifera (Engels), A.m. mellifera (Frans), A.m. anatolica (Turks) en A.m. cecropia (Grieks). De hedendaagse Buckfastbij kan ook erfelijke eigenschappen bezitten van A.m. sahariensis en A.m. monticola.

Different European bee races
Belangrijke rassen die zijn ingevoerd in de Buckfastlijnen zijn Mellifera uit Engeland en Frankrijk, Ligurica (Ligustica) uit Noord Italié, Cecropia uit Griekenland en Anatolica uit Turkije.

Broeder Adam maakte veel reizen, specifiek naar landen rond de Middellandse Zee, op zoek naar verschillende bijenrassen en teeltlijnen om te testen. Eén van zijn laatste reizen was naar Tanzania in Oost Afrika op zoek naar de black mountain bij. Eén van zijn laatste statements was: „Het Afrikaanse continent is een genetische schatkist“.

Als je hoort van Afrika, gaan je eerste gedachten uit naar de zogenoemde geafrikaniseerde bijen in Amerika, die in principe hun oorsprong hebben van een aantal volken van de A.m. scutellata uit zuidelijk Afrika. Dan denk je aan extreem zwermgrage bijen met een erg sterke verdedigingsdrang. Deze Scutellata bij is algemeen in de zuidelijke en oostelijke delen van Afrika. Je mag hierbij niet vergeten dat deze bij economisch zeer belangrijk is voor imkers in Zuid Afrika en dat, sinds zij in Zuid Amerika zijn geïmporteerd, de honingproduktie daar substantieel is toegenomen.

Verrassend is dat er bijen met andere extreme eigenschappen, relatief dicht bij de Scutellata in Afrika, aanwezig zijn. Boven de regenwouden op de berghellingen is er een bij met extreem zwermtrage eigenschappen die, als zij genoeg ruimte hebben om eitjes te leggen, ruimte voor de voedselvoorraad en ruimte voor de bijen zelf, geen enkele zwermpreventie van de zijde van de imker nodig hebben. Zij kunnen zelfs zolang doorgaan met de oude koningin tot het volk samen met haar sterft zonder ook maar een poging te ondernemen om haar te vervangen. Dit gaat uiteraard te ver voor wat betreft de zwermtraagheid. Die bij is de A.m. Monticola. Op sommige bergen zijn zij uiterlijk zwart van kleur en op andere zijn zij meer bruin-rood van kleur. Ze zijn gewoonlijk wat groter dan de Scutellata en veel makkelijker te behandelen. Ze hebben minder haar dat zwart van kleur is, specifiek op de thorax. Wie weet welke andere voor ons interessante bijen er op dit enorme continent gevonden kunnen worden.

African honeybees races
Honingbijenrassen in Afrika verschillen onderling net zo van elkaar als de Europese rassen. Tot de Afrikaanse honingbijen behoren niet alleen de scutellata (de geafrikaniseerde bij) maar ook de interessante en veelbelovende Monticola van de Oost-Afrikaanse bergen.

Na meldingen van de varroa-resistentie van de Scutellata uit Zuid Amerika en meldingen van de expeditie van Broeder Adam naar Oost Afrika begon ik het idee te krijgen dat Afrikaanse bijenrassen iets gemeenschappelijks kunnen hebben dat hen toleranter maakt voor de varroamijt. Later realiseerde ik mij dat het in de eerste plaats tolerantie is voor secundaire infecties ten gevolge van de varroamijt, zoals APV en DWV en virussen die een bijdrage leveren aan andere typen infecties zoals Nosema. Nog later realiseerde ik mij dat zij minstens één kenmerk gemeenschappelijk hebben, namelijk hun afmeting. Is dat belangrijk?

Toen zich een mogelijkheid voor deed een expeditie naar Kenia te organiseren, sprong ik op die trein en met vier personen gingen we daar in maart 1989 naar toe. Michael van der Zee uit Holland, Erik Björklund, Dr. Bert Thrybom en ik uit Zweden. Veel Buckfast groepen uit Zweden en van elders maakten deze expeditie mogelijk.

We kwamen terug in Zweden met stukken raat met eitjes en sperma in kleine flesjes. Er werden koninginnen geteeld en geïnsemineerd. Het sperma werd gebruikt nadat er wat glucose aan toe was gevoegd om het zaad energie te geven om te bewegen. Van deze koninginnen werden weer nieuwe koninginnen geteeld en de eerste kruisingen werden uitgevoerd.

Aanvankelijk werden de volken genetisch geïsoleerd van de omgeving door koninginnenroosters op de kastbodems te plaatsen totdat meer ervaring met deze bijen was opgedaan. Spoedig werd duidelijk dat deze bij geen bedreiging voor de omgeving vormde maar mogelijk een goede genetische bron was.

Er werden testen gedaan in door varroa besmette gebieden om te zien of er een mogelijke varroa tolerantie aanwezig was. Gedurende één seizoen concentreerden we ons op de groeiontwikkeling van de mijt en op het totale aantal mijten in een volk en vergeleken dat met referentievolken. De eerste bevindingen waren positief maar niet sensationeel. Het aantal mijten was iets lager en de ontwikkelingstijd van het broed was en is iets korter.

Na enkele jaren werd mijn aandacht getrokken door de secundaire infecties en realiseerde mij dat niet de mijt maar deze secundaire infecties de grootste vijand waren. Geen enkel volk gaat ten onder aan veel mijten, maar wel aan de gevolgen van een buitengewone ontwikkeling van verschillende typen ziekten. Meestal werden zogenaamde vleugelloze bijen gemeld. En ik heb geen andere verklaring voor het ontstaan van deze vervormde vleugels dan de aanwezigheid van het DWV. Er rees een vraag bij mij die ik nog nooit ergens gelezen heb: "Wat is de normale hoeveelheid mijten in een tolerant volk?".

Een geopend volk op 3500 meter hoogte op de berg Elgon
Een geopend volk op 3 500 meter hoogte op de berg Elgon op de grens van Oeganda en Kenia. Het is volgebouwd met raat, in tegenstelling tot de volken laag op de helling van de berg. Die volken hadden zelden zoveel raat gebouwd als deze. De volken hadden al lang voor ze deze grootte bereikten gezwermd. Dit volk was relatief vriendelijk en makkelijk te hanteren. Toen wij daar waren was het het verkeerde tijdstip voor darren. Maar dit volk had een erg oude koningin en had een grote hoeveelheid darren aangehouden, waarschijnlijk ter voorbereiding om de koningin te vervangen zodra dit mogelijk was.

Iedereen scheen zich te concentreren op de groeiontwikkeling van de mijt en de totale hoeveelheid mijten in een volk, maar niemand gaf een aantal aan dat nooit bereikt mag worden. Ik realiseerde mij dat de aandacht uit diende te gaan naar de secundaire infecties in plaats van de hoeveelheid mijten, ondanks dat beide onderwerpen even interessant zijn.

De bij die ik heb ontwikkeld uit de monticola-buckfast kruisingen verschillen genetisch veel van de hoofd Buckfast lijn en ik voel dat ik deze nieuwe combinatie geen Buckfast moet noemen, dus ik noem deze bij Elgon, ondanks dat deze bij is geteeld volgens de zienswijze van Broeder Adam en beantwoord aan de principes van de Buckfastteelt.

Heden ten dage is Poul-Erik Karlsen, op het Deense eiland Bornholm in de Baltische Zee, de meest succesvolle Elgon teler.

In 1999 was het voor veel van zijn volken het vijfde jaar dat er geen bestrijding van de mijt werd uitgevoerd. Voor de rest van zijn volken was het het derde seizoen. De volken gedijen goed en geven hem hoge opbrengsten. Rondom hem zijn er imkers die veel problemen hadden en nog steeds hebben. Poul-Erik verloor veel volken toen de mijt op het eiland verscheen. Andere imkers verloren en verliezen nog steeds volken. Heden zijn er niet meer dan 4-500 volken op het eiland waarvan er ongeveer 200 van Poul-Erik zijn. Voor die tijd waren dat er 2500. Zijn zijn bijen varroa tolerant? Poul-Erik maakt het niet uit hoe men het noemt. Hij is blij dat hij niet hoeft te bestrijden, dat zijn volken goed gedijen en dat zij goede opbrengsten geven.

photo
Een bijenstand van Poul-Erik Karlsen op Bornholm. Veel van zijn volken zijn, ten tijde van deze foto, al vijf jaar niet meer behandeld tegen de varroamijt.

Er is echter nog een interessante ervaring van Poul-Erik te vermelden wat ons te denken geeft en dat moet worden onderzocht. Wordt de gevoeligheid voor secundaire infecties groter ten gevolge van chemische bestrijding? Er zijn onderzoeken die dit bevestigen. En als dat zo is, hebben we geen groot voordeel van het gebruik van tolerante bijen als we chemische bestrijding toepassen en zullen we grote moeilijkheden hebben zulke bijen te ontdekken. Hebben alle soorten chemische bestrijding dezelfde slechte uitwerking? Waarschijnlijk niet en hopelijk niet.

In augustus 1998 behandelde Poul-Erik 90 volken met mierenzuur om het aantal mijten in deze volken vast te stellen. Deze volken had hij al enkele jaren niet behandeld. 60 van deze volken stierven aan het eind van de winter ten gevolge van dysenterie. 25 andere volken ontwikkelden zich slecht in de lente en secundaire infecties en varroamijten ontwikkelden zich zo snel dat hij deze volken moest doden. Als Poul-Erik jonge bevruchte koninginnen van zijn eigen lijn beschikbaar had gehad had hij de koninginnen in de sterkste volken kunnen vervangen in een poging ze te redden. Uiteindelijk hield hij 3 volken over waarvan 2 zelf de koningin vervingen. Natuurlijk heeft hij daarna van deze 3 volken nageteeld.

Van zijn 110 onbehandelde volken, waarvan vele al vijf jaar niet behandeld waren, stierf er 1 door toedoen van muizen. Hij gebruikte deze volken om op te splitsen en zijn bijenpopulatie weer op peil te brengen.

Is hier de conclusie juist dat chemische behandeling de weerstand tegen secundaire infecties doet dalen?

Een initieel onderzoek in Israel liet interessante resultaten zien betreffende de tolerantie van de Elgon bijen naar virussen en varroa. Er worden daar meer testen uitgevoerd maar ook in Zweden en op andere plaatsen.

De ervaringen met de mogelijkheden van de Elgon bijen om secundaire infecties en de varroamijt te weerstaan liggen veel genuanceerder. Het is overduidelijk dat ik, omdat ik geen mijten in mijn volken heb, mogelijk het verkeerde volk kies om van na te telen voor virus- en varroatolerantie. Ik ben afhankelijk van imkers die de mijt wel in hun volken hebben, die proeven doen die bijdragen aan mijn teelt zodat ik stukken raat met eitjes van geselecteerde volken kan krijgen en daar van kan natelen. Dus ik waarschuw mensen niet te denken dat als zij koninginnen van Erik Österlund bemachtigen dat ze dan varroatolerante bijen krijgen. Ik denk dat als je koninginnen van Poul-Erik Karlsen hebt dat je dan een grotere kans hebt zulke bijen te krijgen.

Ik wil ook zeggen dat het er op lijkt, dat als deze bijen toleranter zijn, deze tolerantie in hoge mate afhangt van de koningin en haar feromonen. Het ziet er naar uit dat deze feromonen een waardevol effect hebben op de harmonie in het volk en hoe het volk funktioneert, zowel in hygiénisch gedrag ten opzichte van geïnfecteerd broed als ook in het immuunsysteem van het volk.

Origineel :
Bee Source.com 1999
.
met de permissie of E. Österlund.
Tekst, fotos and illustraties
Erik Österlund,
Hallsberg, Zweden.
 
Nederlandse aanpassing door
Henk Rostohar,
Wezep, Nederlands.